Geschiedenis van Dordrecht
Dordrecht is van oorsprong een middeleeuwse stad. De historische stadskern beslaat een oppervlak van circa 1 km2 tegenover circa 98 km2 voor de rest van het eiland.
Dordrecht in 1537
De gemeente Dordrecht bezit één van de gaafste historische stadsgezichten met een bijna nog volledig intacte middeleeuwse structuur. Op het gebied van archeologie heeft Dordrecht een uniek bewaard middeleeuws bodemarchief dat in Europa zijn weerga niet kent.
Dordrecht in 1545
- Stadsrecht
- Stapelrecht en de Gouden Eeuw van Dordrecht
- De St. Elisabethsvloed verandert alles...
- Inpolderingen en buitenplaatsen
Stadsrecht
De oudste betrouwbare bronnen over Dordrecht dateren uit het begin van de 12<sup>e</sup> eeuw, tussen 1120 en 1122. Dordrecht was officieel nog geen stad, maar aangenomen wordt dat er gedurende de tweede helft van de 12<sup>e</sup> eeuw wel een stadswordingsproces heeft plaatsgevonden.In een oorkonde uit 1200 is met betrekking tot Dordrecht sprake van ‘oppidani’ - inwoners van een handelsplaats - en ‘scabini’ - schepenen -. Daarnaast bestaan er dan al gespecialiseerde ambachten en ambachtsbroederschappen of gildes.
In een ander document uit 1200 wordt de nederzetting aangeduid als: “...Durtreth ex utraque parte aque..” - Dordrecht aan beide zijden van het water - en is er ook sprake van een Dordtse Waard (Durtret[s]werde) die in leen moest worden opgedragen aan de hertog van Brabant.
De beide documenten lijken erop te wijzen dat er in 1200 al sprake was van een handelsplaats met eigen bestuurders die het centrum vormde van een groter (agrarisch) gebied.
In 1220 kreeg Dordrecht stadsrechten, hoewel dat zo niet letterlijk in het document te lezen is. Het handelt over rechten en plichten van burgers. Inwoners mochten zelf zaken wettelijk regelen – hadden dus ook al een schout en schepen – en het ‘stadsrecht’ van 1220 lijkt dus slechts een (extra) privilege voor een stad die al vóór 1220 stadsrechten moet hebben gehad.
Stadsrecht van Dordrecht uit 1220
Stapelrecht en de Gouden Eeuw van Dordrecht
Door de strategische ligging aan een drie-rivierenpunt, kreeg de stad van de Hollandse graaf in 1299 het stapelrecht: alle goederen die langs Dordrecht kwamen moesten eerst in Dordrecht te koop worden aangeboden. Uiteraard ging dat gepaard met het heffen van belasting. Dordrecht verdiende veel geld aan de handel in wijn, hout, graan en wol (laken). De stad beleefde haar Gouden Eeuw tussen 1350 en 1450.
Stapelrecht van Dordrecht uit 1299
De stad groeide en er vond al snel de nodige landaanwinning plaats. Laaggelegen delen werden opgehoogd met afval en grond die onder andere vrijkwam bij het graven van havens: de Nieuwe Haven in 1410, maar later ook de Wolwevershaven in 1609, de Lijnbaanhaven in 1643, het Maartensgat in 1648 en de Kalkhaven in 1655.
Drierivierenpunt omstreeks 1905: de Oude Maas (links) en op de achtergrond de Noord en de Beneden Merwede. Rechts de Nieuwe Haven.
De St. Elisabethsvloed verandert alles...
Maar Dordrecht viel ook rampen ten deel. De St. Elisabethsvloed in 1421 veranderde het omliggende vruchtbare akkerland in een onafzienbaar zoetwatergetijdengebied waardoor schippers de stad Dordrecht, met haar lucratieve stapelrecht, letterlijk konden omzeilen. De stad zelf kon zich, door de hogere ligging op oeverwallen, boven water houden.In 1457 vond een grote stadsbrand plaats. De grootste voorspoed van Dordrecht was toen echter al voorbij. De stad werd voorbij gestreefd door steden als Amsterdam.
Toch doet Dordrecht ook dan nog van zich spreken. In 1572 vond bijvoorbeeld de eerste vrije Statenvergadering plaats in de refter van het Augustijnenklooster, de huidige Statenzaal van het Hof. Hier werd de basis gelegd van onze huidige democratie. En in 1618-1619 kwamen protestantse hoogwaardigheidsbekleders van heinde en verre naar Dordrecht om de Nationale Synode bij te wonen: een kerkvergadering waar ondermeer werd besloten om de bijbel rechtstreeks uit de oorspronkelijke talen in het Nederlands te vertalen. Deze zogeheten Statenbijbel zit inmiddels diep verankerd in de Nederlandse taal en cultuur.
Inpolderingen en buitenplaatsen
Pas rond 1600 begon Dordrecht met de inpoldering van land dat met de St. Elisabethsvloed van 1421 verloren was gegaan. De ene na de andere polder werd aangelegd in het zoetwatergetijdengebied dat het graafschap Holland en het hertogdom Brabant van elkaar scheidde. In 1603 ontstond de polder Het Oude Land van Dubbeldam, veertien jaar later kwamen daar de Noord- en de Zuidpolder bij. In 1652 breidde de polder opnieuw zuidwaarts uit en werd de Alloysen- of Bovenpolder aangelegd, in 1659 gevolgd door Polder Wieldrecht. De jongste polder is Polder de Biesbosch, uit 1926.Inpolderingen en buitenplaatsen op het Eiland van Dordrecht, 1673. Het noorden van deze kaart is onder.
Het nieuwe polderland bleef nog eeuwen vrij leeg. Wel verrees een aantal buitenplaatsen, zoals Weizigt, Crabbehof, Dordwijk, Dubbelsteyn, Noordhove, Groenhove, Amstelwijck, Zuidhoven, Zuidwijk, Middenhoeve en Wielhoven.
Buitenplaats Dubbelsteyn rond 1790
Boerderij en buitenplaats Zuidhoven rond 1937
Hier en daar ontstonden ook buurtschappen zoals De Mijl, Wieldrecht, de Eerste en de Tweede Tol en de Kop van ’ t Land. Alleen het 17e-eeuwse Dubbeldam groeide uit tot een dorp van enige omvang en vanaf 1820 in mindere mate Willemdorp.
Dubbeldam (Dubbelsteijnlaan/Rechte Zandweg) rond 1905
In de tweede helft van de negentiende eeuw maakte de stad aanspraak op de bouwgrond van de polders. Het begon met de strook die direct grensde aan de Spuihaven. In wat later de 19e-eeuwse schil heette, kwamen zowel villa’s voor de gegoede burgerij als eenvoudige huisjes voor arbeiders.
Stationsweg, Villa Simpang rond 1905
De Rozenhof rond 1930
In de twintigste eeuw volgden grootschalige nieuwbouwwijken, met Krispijn als een van de eerste en Stadspolders als een van de laatste.
Krispijn rond 1927, Theophile de Bockstraat
Krispijnseweg rond 1955
Met de bouw van het station in 1872 en de aanleg van de spoorlijn ging de infrastructuur van Dordrecht een nieuwe fase in. De trein en later de auto boden een aanvulling op het vervoer over water, waarvan Dordrecht tot dan toe afhankelijk was: het Groothoofd was dé aankomstplaats van Dordrecht. Met de komst van de trein draaide de entree van de stad zich om: van de noordzijde naar de zuidzijde.
Het Groothoofd rond 1900
Voorzijde station Dordrecht in 1918
Achterzijde station Dordrecht in 1872
Vooral de auto had in de tweede helft van de twintigste eeuw grote gevolgen voor de binnenstad. De nauwe middeleeuwse straten waren niet berekend op autoverkeer. In de jaren zestig pakte de gemeente dit voortvarend aan en besloot de binnenstad op grote schaal te saneren. Vele oude gebouwen, waaronder talrijke verkrotte woningen, werden gesloopt en er werd meer ruimte gemaakt voor de auto in de vorm van wegen en parkeerplaatsen.
Dordrecht in 1967. De huizen aan de Nieuwe Lampetsteeg moesten allemaal wijken voor het Statenplein.
Kolfstraat rond 1965
Die sanering wordt nu gezien als een periode van kaalslag. Maar die kaalslag had ook een gunstig effect: op de slooplocaties konden archeologen aan de slag. De kaalslag blijkt zo de sleutel tot de archeologische schatkamer van de stad te zijn en de vondsten die destijds door de Rijksdienst zijn opgegraven, bevinden zich sinds 2011 allemaal in Dordrecht.